Item: Cognitieve vaardigheden voor dagelijkse besluitvorming

Uit interRAI-PEDIA, E-Learning voor RAIview
Ga naar: navigatie, zoeken

TriangleArrow-Left.pngSectie: Cognitie Item: Cognitieve vaardigheden voor dagelijkse besluitvorming Item: GeheugenTriangleArrow-Right.png

Terug naar sectie Cognitie
Terug naar overzichtspagina Secties en Vragen


Bedoeling

Dit item is vooral van belang voor nadere beoordeling en zorgplanning in zoverre dat het de zorgverleners attendeert op een slecht op elkaar afgestemd zijn van de mogelijkheden van een cliënt en zijn huidig niveau van presteren, of dat de zorgverleners onbedoeld de afhankelijkheid van de cliënt koesteren.


Definitie

Het werkelijk presteren van de cliënt bij het nemen van besluiten over alledaagse activiteiten.

Voorbeelden van dagelijkse besluitvormingsactiviteiten:

  • Kiezen van kledingstukken
  • Weten wanneer men moet gaan eten
  • Gebruiken van omgevingsaanwijzingen om zich te organiseren en plannen te maken (bijv. klokken, kalenders, opgehangen aankondigingen van komende gebeurtenissen)
  • Bij afwezigheid van aanwijzingen in de omgeving gericht bij anderen naar informatie zoeken (niet steeds herhaald) om de dag te plannen
  • Gebruik maken van het bewust zijn van de eigen sterke punten en tekortkomingen om de gebeurtenissen van de dag te reguleren (bijv. om hulp vragen als dat nodig is)
  • Maken van de juiste beslissing over hoe naar de eetzaal te komen
  • De noodzaak herkennen een loophulpmiddel te gebruiken en het trouw te gebruiken.


Proces

Neem het cliëntdossier door. Raadpleeg en observeer de cliënt. Raadpleeg zorgverleners en waar mogelijk en nodig familieleden. Het rondvragen moet duidelijk maken of de cliënt actief beslissingen neemt en niet of het zorgteam denkt dat de cliënt ze kan nemen. Denk eraan dat de bedoeling van dit item is om vast te leggen wat de cliënt doet (het presteren). Wanneer een zorgteamlid besluitvormingsverantwoordelijkheid voor de taken van het alledaags leven van de cliënt wegneemt of de cliënt niet aan de besluitvorming deelneemt, moet er van worden uitgegaan dat de besluitvorming van de cliënt is gestoord.


Codering

Vul het nummer in dat overeenkomt met het meest juiste antwoord.

  1. Zelfstandig — De cliënt organiseerde dagelijkse routine en nam beslissingen op een consistente, redelijke en veilige manier. Beslissingen van de cliënt waren een weerslag van zijn leefstijl, cultuur en waarden.
  2. Gewijzigd zelfstandig — De cliënt nam in vertrouwde situaties redelijke en veilige beslissingen, maar had enige moeite in besluitvorming bij nieuwe taken of situaties.
  3. Minimaal gestoord — In specifieke, terugkerende omstandigheden werden minder goede of onveilige besluiten genomen en waren er aanwijzingen /toezicht nodig.
  4. Matig gestoord — Beslissingen van de cliënt waren voortdurend slecht of onveilig. Cliënt moest aldoor aan dingen worden herinnerd, aanwijzingen krijgen en toezicht hebben.
  5. Ernstig gestoord — De cliënt nam nooit of zelden beslissingen.
  6. Geen merkbaar bewustzijn, coma — De cliënt reageert niet.


Voorbeelden


De cliënt heeft een nieuwe verzorgende. De vorige verzorgende had de cliënt altijd geholpen bij het uitzoeken van de kleren voor de dag, het plannen van het gaan eten, enzovoort. Met de nieuwe verzorgende is de cliënt onzeker en heeft wat moeite bij zelfstandig beslissingen nemen. Codeer “1”.


De heer B. wordt door zijn dochter mee uit eten genomen bij haar hobbyclub. De heer B. is nooit naar dit restaurant geweest en heeft niemand van de hobbyclub eerder ontmoet. Hij kan zijn keuze bij het buffet niet maken hetgeen hij gewoonlijk wel kan. Zijn dochter moet hem beperkte keuzes aanbieden. “Pap, wil je aardappelen of rijst?” Hij krijgt nu dus aanwijzingen en enig toezicht. Codeer “1”.


De cliënt heeft aanwijzingen of toezicht nodig bij het besluiten wat te eten als hij eens per maand naar een bepaald restaurant gaat met zijn mede Rotary clubleden. Codeer “2”.


De heer D. gaat afwisselend naar zijn zoon of een van zijn twee dochters op zaterdagmiddag. Dit zaterdagse uitje vindt al twee jaar plaats. Elke keer echter ondervindt de heer D. een terugval in zijn gebruikelijke besluitvaardigheid. Hij moet aan dingen worden herinnerd en er moet op zijn eetgedrag worden toegekeken en dat hij zich passend kleedt. Codeer “2”.


Gebruik van deze vraag in uitkomsten en rapportages

De beantwoording van deze vraag wordt in de volgende rapportages en uitkomsten gebruikt:


CPS-schaal
Een hogere score op deze vraag heeft verband met een hogere score van de schaal CPS (Cognitief Presteren Schaal).


CAP: Activiteiten
Deze CAP wordt alleen geactiveerd wanneer deze vraag beantwoord is met score 0-3. Een score van 4 of 5 op deze vraag heeft tot gevolg dat de CAP Activiteiten niet kan worden geactiveerd.


CAP: Communicatie
Een hogere score op deze vraag heeft verband met een grotere kans dat deze CAP wordt geactiveerd, met uitzondering van een beantwoording "5" (cliënt is in coma en/of heeft geen merkbaar bewustzijn), dan wordt de CAP niet geactiveerd.


CAP: Fecale incontinentie
Een score "4" op deze vraag is een factor dat het risico op achteruitgang - voor wat betreft fecale incontinentie - versterkt.


CAP: Fysieke fixatie
Wanneer vraag beantwoord is met "5" (cliënt is in coma en/of heeft geen merkbaar bewustzijn), wordt deze CAP niet geactiveerd.


CAP: Sondevoeding
De score op deze vraag is van invloed op de categorisering in risicogroepen voor wat betreft de sondevoeding-CAP. Gegeven dat deze CAP geactiveerd wordt, plaatst een score 4 of 5 de cliënt in de 'lage-risicogroep' en een score 0 tot en met 3 de cliënt in de 'hoge-risicogroep'.


CAP: Urine-incontinentie
Deze CAP wordt alleen geactiveerd wanneer deze vraag beantwoord is met score 0-3. Een score van 4 of 5 op deze vraag heeft tot gevolg dat de CAP Urine-incontinentie niet kan worden geactiveerd.


Zorgzwaarte
Binnen de bepaling zorgzwaarte wordt bekeken of de cliënt in coma is. Een score van "5" (cliënt is in coma en/of heeft geen merkbaar bewustzijn) is van invloed op de zorgzwaartecategorisering.